LEÁN - TIERRA AZUL

Artiest info
Website - bandcamp
facebook
 

Kijk, het is simpel: het trio dat door het leven gaat als Leán, hoort thuis in de categorie “veel te goed bewaarde geheimen”. Vind ik toch. Ik was destijds, zo’n jaar of zeven geleden, al meer dan een beetje onder de indruk van hun debuutplaat “Pangea” en dat veranderde niet met opvolger “Jarabi”. Nu is er de “moeilijke derde” en die werd, niet geheel toevallig, opgehangen aan de poëzie van de Zwitsers-Argentijnse dichteres Alfonsina Storni, een ietwat mythisch geworden figuur met een behoorlijk ingewikkeld en vooral dramatisch gekleurde levensloop -vader verloren op jonge leeftijd, ongehuwde moeder, vrouw in een door mannen gedomineerde omgeving in Argentinië-, die zichzelf van het leven beroofde door, lang voordat Virginia Woolf voor een gelijkaardige dood koos, na het schrijven van een gedicht dat ze “Ik ga slapen” titelde, simpelweg de zee in te lopen en daar op de dood te wachten. Best een intrigerende figuur dus, waarover de grote Argentijnse componist Ariel Ramirez het nummer “Alfonsina Y El Mar” componeerde, een lied dat sindsdien talloze keren opgenomen werd. Ik ken het van de versie van Mercedes Sosa (uit 1969), maar recenter namen mensen als Avishai Cohen, Dulce Pointes en Natalia Lafourcade het nog op -er bestaan werkelijk tientallen versies- en dus ook Leán, op die eerste plaat, waar ik al naar verwees. Het wordt hier hernomen en het leuke aan deze plaat, is dat ze ermee afgesloten wordt, nadat je ruim drie kwartier lang ondergedompeld werd in het bad van poëzie van Alfonsina.

Leán zijn nog altijd gitariste Silke Clarysse, percussionist Gielis Cautaers en bassist Otto kint. Een mens begint zich trouwens af te vragen of er in dit land nog groepen actief zijn, waar die laatste twee niét bij betrokken zijn, maar dit terzijde. De gitaar van Clarysse is een belevenis op zich: deze vrouw is kennelijk niet alleen hooggeschoold, maar daar bovenop nog supergetalenteerd en er is werkelijk niet één stijl die je kan bedenken, of ze schudt hem uit haar snaren. Van Cautaers kun je veel zeggen, maar niet dat hij niet de meest subtiele percussionist van onze contreien is -ik haalde de vorige twee platen nog eens uit de kast en kon me zo nog eens verwarmen aan het rijke klankenpalet dat de man beheerst. En over Otto Kint zal ik blijven roepen dat hij veel en veel te bescheiden is: in een rechtvaardige wereld zou zijn naam simpelweg gemeengoed moeten zijn. Nu, bescheiden zijn is ook een deugd, al moet je daar niet mee overdrijven.

Voor de songcyclus van deze plaat werd zangeres Vanesa Diaz Gil, een oer-Spaanse die in Brussel studeerde en er bleef wonen -zie ook “Maanpaard”-, ingehuurd, net als Aalstenaar en trombonist Quinten De Craecker, nog iemand die allerlei fraais leerde in Brussel en ik moet zeggen dat ik, na ettelijke luisterbeurten, enorm onder de indruk van de composities van -voornamelijk- Gielis Cautaers, die ik recent op de radio hoorde vertellen over de manier waarop hij het componeren aanpakte. Die loonde, kennelijk, want wat je op deze schijf hoort, is een ensemble dat de inhoud van die term alle eer aandoet: ze nemen allemaal hun deel van de taken op zich, maar het is vooral het samenspel dat de aandacht trekt. Daarvoor moet je maar naar opener “Alma Desnuda” luisteren: grootse jazz, die qua ritmiek, frasering en samenspel aan de grootste Zuid-Amerikaanse ensembles doet denken. Of neem “A Madona Poesia” met zijn geweldige ritmeveranderingen: daar is kei- en keihard aan gewerkt. Dat hoor je, maar het soort niet, net omdat het allemaal zo naturel blijft. Dat geldt bij uitstek voor “Duerme Tranquilo”, waarin de gitaar en de stem op stap gaan onder het goedkeurend oog van de andere instrumenten; Diaz Gil zingt fantastisch en Clarysse schudt wonderlijke dingen uit de snaren. Alle elf de nummers overlopen, zou ons te ver leiden, maar neemt u rustig van mij aan dat zulks zonder enige twijfel absoluut de moeite loont. Heerlijke plaat, voorwaar !

(Dani Heyvaert)